Meestal is niet alles op een foto scherp. Dat hoeft ook niet. Sterker nog, dat is vaak niet eens wenselijk. Met de sluitertijd heb je veel controle over de scherpte (of juist onscherpte) op je foto.
Hieronder staat wat uitleg over de volgende soorten (on)scherpte:

  • Bewogen foto
  • Bewegingsonscherpte

Daarna komen nog wat zaken aan bod die wel met scherpte te maken hebben, maar niet zozeer met sluitertijd:

  • Scherpstellen
  • Anticiperen op beweging
  • Meetrekken

Bewogen foto

Het is vrijwel nooit de bedoeling om een bewogen foto te maken. Bij een bewogen foto is alles onscherp; er is nergens op de foto iets scherp te zien, ook niet het onderwerp waar je toch netjes op had scherpgesteld.
Oorzaak: de camera niet lang genoeg stilgehouden bij het maken van de foto.

Je ziet het verschil tussen een bewogen foto en een andere vorm van onscherpte snel. Kijk eens naar het voorbeeld hiernaast. De schoorsteen is niet scherp. Je herkent de bewogen foto aan de randen van de schoorsteen, die dubbel zijn. Dat kan nooit het gevolg zijn van verkeerd scherpstellen.
Zie je op je foto dus dubbele boomstammen, raamkozijnen, brilmonturen, etc. dan is er vrijwel zeker sprake van een bewogen foto! Zeker als je verder op de hele foto geen enkel stukje scherp kunt vinden.

Om een bewogen foto te voorkomen, kun je verschillende maatregelen nemen:

1. check je techniek
Als je veel last hebt van onscherpe foto’s, laat dan eens iemand naar je kijken als je een foto neemt. Waarschijnlijk ziet die persoon dan, dat je bij het afdrukken je wijsvinger wat al te hard indrukt, waardoor de hele camera dus een duw omlaag krijgt. Hoe kleiner en lichter je camera, hoe groter dit risico.
Zorg dat je zo veel mogelijk ontspannen staat bij het fotograferen. Voeten iets uit elkaar, ondersteun de camera rustig met twee handen, zonder te knijpen. Adem rustig in, en druk af tijdens het uitademen.

2. bewaak de sluitertijd
Als de sluitertijd maar lang genoeg is, wordt iedere foto bewogen. Ga maar na: in 1/1000 seconde kun je de camera minder ver bewegen dan in 1/2 seconde.
Wat is nog haalbaar? En helpt mijn ingebouwde beeldstabilitatie (bewegingsreductie, shake reduction, vibration control, etc.) dan niet?
Er is een eenvoudige vuistregel in de fotografie voor het bepalen van de maximale sluitertijd bij fotograferen uit de hand. Die luidt: 1/brandpuntsafstand.
Dus als je lens op 75mm staat, dan is 1/75 sec je maximum. Bij 200mm is dat dan 1/200 sec. Beeldstabilisatie helpt hier natuurlijk wel wat aan, maar verwacht er ook geen wonderen van. Ik wijk zelf maximaal 2-3 stapjes van deze vuistregel af. Dus bij die 75mm doe ik 1/30 sec nog uit de hand.

Overigens gelden deze brandpuntsafstanden voor spiegelreflexcamera’s (en dan eigenlijk nog alleen voor full-frame camera’s. Camera’s met APS formaat sensor hebben een cropfactor van 1.4 tot 1.6. Maar dat voert wat ver in dit kader). Heb je een compactcamera, zoek dan eens op in de handleiding wat het “kleinbeeld equivalent” (omgerekend naar ‘ouderwetse’ 35mm film camera’s) is van de zoomafstanden van je camera. Op de lensrand van mijn compactcamera staat: 7.2 – 28.8mm. Omgerekend naar kleinbeeld-termen blijkt dat 35-140mm te zijn.
Ik kan dus in de groothoekstand tot 1/35 sec uit de hand doen, en helemaal ingezoom moet ik minimaal 1/140 sec hebben!

3. Zoek steun of gebruik een statief
En natuurlijk: als de sluitertijd te lang wordt, of als je per se een haarscherpe foto wilt: zet neer die camera. Als niemand ‘m aanraakt, dan kan hij ook niet bewegen, toch?
Je hebt niet altijd een statief bij de hand. Gebruik dan een muurtje, paaltje of druk je hand met de camera tegen een muur, lantaarnpaal of boom. Het scheelt altijd!

Bewegingsonscherpte

Zoals al eerder opgemerkt: veel fotografen gebruiken scherpte en onscherpte om het onderwerp goed uit te laten komen. De meest logische oplossing is om je onderwerp scherp te fotograferen en de omgeving onscherp.
Toch zul je foto’s in je archief hebben, die er ‘niet scherp’ uitzien, maar als je goed kijkt, zijn er wel stukken scherp. Hoe kan dat? Waarschijnlijk was je onderwerp te snel.

Als je een rennend kind in een bloemenveld fotografeert (vanaf statief), is de kans groot dat de bloemen scherp zijn, maar het kind niet. Dat komt door het bewegende onderwerp. Hoe sneller de beweging, hoe groter je probleem.
De oplossing ligt in een zo kort mogelijke sluitertijd. In 1/500 sec kan het kind natuurlijk geen meter rennen, en krijg je de boel best mooi scherp. Maar met 1/30 sec zul je zien dat het er heel anders uitziet!
Stel dus de sluitertijd snel in. Maar let op:
Belichting = diafragma * sluitertijd * ISO-waarde

Als je de sluitertijd verkort, zul je dus moeten compenseren met een groter diafragma of hogere ISO-waarde.

In de foto hierboven is de bewegingsonscherpte juist opzettelijk gebruikt om een gevoel van snelheid te krijgen in de foto.

Op verkeerde punt scherpgesteld

Klassiek voorbeeld (ik heb ze ook…) is de portretfoto van twee onscherpe mensen, met daartussenin een haarscherpe achtergrond. Jammer. De camera stelt automatisch scherp op een punt in het midden. Even vergeten… Gelukkig zijn veel moderne camera’s uitgerust met meerdere scherpstelpunten en allerlei slimmigheid om de juiste scherpstelpunten te kiezen.
Dit euvel heeft natuurlijk niet met sluitertijd te maken, maar verdient toch wel even aandacht. Richt je scherpstelpunt eerst op je onderwerp (ogen van persoon 1), druk dan de ontspanknop tot halverwege in. Je camera zal scherpstellen, en bevestigt dit met een piepje, een rood of groen lampje of een groen kadertje in je beeldscherm/zoeker. Houd de ontspanknop nog steeds half ingedruk, en beweeg de camera dan om de definitieve compositie te maken (personen 1 en 2 beide in beeld). Houd dan de camera stil en druk de ontspanknop helemaal in. Je hebt nu echt controle over wat er scherp is in je foto, ook als dat niet in het midden staat!
Als je altijd gewend was om de ontspanknop in 1x helemaal in te drukken, is dit even wennen. Maar ik weet zeker dat je niet meer zonder kunt, en dat je veel betere foto’s zult maken!

Anticiperen op beweging

Het kan voorkomen dat je onderwerp naar je toe of van je af beweegt. Denk aan een kind dat naar je toe komt lopen. Je stelt scherp door half in te drukken, maar ondertussen is je onderwerp alweer dichterbij gekomen. Het scherpe punt ligt dan net iets te ver naar achteren.

Je kunt deze situatie voorkomen door in gedachten een punt te kiezen tussen jou en je onderwerp. Je stelt scherp op de grond bij dat punt (half indrukken) en maakt dan de juiste compositie. Wachten tot je onderwerp op het betreffende punt is aangekomen en… klik! Precies goed.

Meetrekken

Voor echte snelheidsfreaks is meetrekken een mooie techniek. Je wilt een bewegend onderwerp fotograferen, bijvoorbeeld een raceauto of een wielrenner. Een sluitertijd van 1/1000 geeft een mooie scherpe foto, maar je ziet niet het verschil tussen stilstaan en 200 km/u. Dan biedt meetrekken uitkomst.

Je stelt scherp op je naderende onderwerp (beter nog: op de weg daar waar je de foto wilt maken) en maakt tijdens het fotograferen een meetrekkende beweging. Je zorgt dus eigenlijk dat het onderwerp steeds ongeveer op dezelfde plek in de zoeker blijft. Dat vergt best wat oefening. Op deze manier kun je met bijvoorbeeld 1/90 sec een stoere foto maken waarbij je onderwerp (redelijk) scherp blijft, maar de achtergrond verwaast tot een ‘streep’.

Tenslotte

Technisch perfecte foto’s kunnen ook erg steriel zijn. Wanneer er duidelijk bewegende onderwerpen worden gefotografeerd, geeft een beetje beweging in de foto vaak juist een sfeervoller beeld!
Experimenteer eens met meetrekken, lange sluitertijden en statief. Je zult zien dat je leukere foto’s maakt.
En: zet bij redelijk verlichte binnenruimtes eens je automatische flitser uit. Bijvoorbeeld bij het uitblazen van de kaarsjes op een verjaardagstaart. De feestneus zal vast bewogen zijn, maar ik denk dat de foto als geheel mooier wordt dan wanneer je de boel ‘doodflitst’.
Maar dat is een kwestie van smaak.