Schrijven met licht

“Fotograferen is schrijven met licht”, wordt wel gezegd. Licht speelt dus een belangrijke rol. Je ziet het als een foto te licht of te donker is. Je weet dat je genoeg licht nodig hebt om te fotograferen.
Je hoeft niet alle technische details te snappen, maar als je de basis van goede belichting beheerst, zul je zeker betere foto’s maken.

De belichting van je foto hangt af van de volgende drie zaken:

  • grootte van de lens-opening (diafragma)
  • tijdsduur van de belichting (sluitertijd)
  • versterking van het licht door de beeldchip (ISO waarde)

Elk van deze drie elementen heeft zijn eigen specifieke invloed op hoe je foto eruit ziet. In de volgende topics zal ik de specifieke eigenschappen hiervan verder behandelen:

  • diafragma: scherptediepte (is alles scherp van dichtbij tot veraf, of alleen een klein deel)
  • sluitertijd: bewegings(on-)scherpte
  • ISO-waarde: ruis, korreligheid in de foto

Voor nu is het belangrijk dat ze altijd met elkaar ‘in evenwicht’ zijn voor een correct belichte foto. Onthoud daarom:

Belichting = lensopening x belichtingstijd x versterking

of in fotografie termen:

Belichting = diafragma x sluitertijd x ISO-waarde

Voorbeeld:
Als je de lensopening kleiner maakt, dan kun je de belichtingstijd verlengen om dezelfde belichting te krijgen. Of je verhoogt de ISO waarde. Let op: bij diafragma is het zo dat een kleiner getal een grotere opening geeft. Dus bij f5.6 komt er meer licht binnen dan bij f16!

De belichtingsautomaat

Iedere digitale camera heeft een ingebouwde belichtingsautomaat. Je hoeft je geen zorgen te maken over de juiste combinatie van diafragma, sluitertijd en ISO. Dat regelt de camera automatisch.
Meestal gaat dat goed. Hoe komt dat? De camera neemt snel een voorproefje van wat op de foto komt, en berekent de juiste instellingen. De camera weet niet altijd precies wat jij wilt, of wat voor situatie je wilt fotograferen. Daarom wordt uitgegaan van een gemiddelde belichting.
De camera zal proberen de foto over het geheel gemiddeld 19% grijs te krijgen. Niet te licht, niet te donker.

dit vlak is ongeveer 19% grijs

De meeste camera’s gaan daar tegenwoordig wat genuanceerder mee om: spotmeting, center-weighted-average en soms nog verdergaande intelligentie helpen om de belichting beter op het onderwerp af te stemmen. Maar er zullen altijd situaties zijn dat het niet naar wens gaat, en dan moet je zelf kunnen ingrijpen. Hoe werkt dat, en wanneer moet dat?

Overbelichten en onderbelichten
Typische situaties die je bijna altijd moet overbelichten zijn:

  • sneeuwlandschappen
  • strandfoto’s
  • foto’s met een felle lichtbron (of tegenlicht) in beeld

Het plaatje wat je wilt vastleggen, is gemiddeld lichter dan 19% grijs. De camera zal het daarom te donker maken. En wat een mooie briljante foto had moeten worden, wordt nu een saai, grauw plaatje. Flitsen of gebruik van grote lampen helpt niet. Het ligt gewoon aan je onderwerp en je zult moeten compenseren.

Situaties die om onderbelichting vragen:

  • zonsondergangen
  • nachtfoto’s of foto’s in donkere ruimtes
  • portretten van donkere mensen
  • de meeste concertfoto’s

De omgeving is donkerder dan normaal, en dat wil je natuurlijk ook zo terugzien in je foto. De camera zal echter proberen om het ‘normaal’ licht te maken, waardoor de sfeer uit je foto verdwijnt.

Belichtingscompensatie
Als je zelf de belichting wilt corrigeren, maak je gebruik van ‘belichtingscompensatie’. Dat werkt meestal niet in de ‘groene’ stand van je camera, dus zet ‘m dan bijvoorbeeld op de P stand. Je moet zelf even in de handleiding van je camera kijken hoe het werkt. Zorg dat je het feilloos kunt bedienen.
Compensatie gaat in ‘stops’. Meestal kun je een waarde instellen tussen -3 en +3 stops, oftewel 3 stops onderbelichten of overbelichten. Hoeveel correctie nodig is in een situatie, moet je zelf testen. Gelukkig kun je met een digitale camera meteen op je schermpje controleren of de foto goed is, of dat je nog wat verder wilt compenseren.

Problemen

Er zullen altijd probleemsituaties blijven. Ik denk dat de meest voorkomende problemen bij de gemiddelde amateurfotograaf deze zijn:
1. landschap met wit uitgebeten lucht
2. familiefoto waarin een raam wit uitgebeten is, of juist zorgt voor te donkere gezichten
3. zonnige zomerfoto waar de schaduwen veel te donker zijn en de zonpartijen te licht

Met de nodige nabewerking en/of montage zul je hier veel aan kunnen doen. Beter is om de volgende tips te gebruiken:
1. landschap
kies vantevoren waarom je de foto maakt. Voor de mooie lucht? Zorg dan dat de foto voor minimaal 70% uit lucht bestaat. De grond wordt erg donker, maar dat trekt de aandacht juist naar de (nu mooi doortekende) wolkenpartij.
Gaat het je om het landschap en wat daarin te zien is? Zorg dat er slechts een strookje lucht in beeld is. Dat dit dan erg licht wordt, valt niet zo op omdat de meeste aandacht naar je landschap wordt getrokken.

2. familiefoto
Probeer een ander standpunt te kiezen, zodat je geen ramen met fel licht, of lampen in beeld hebt. Dat is vaker mogelijk dan je zou denken.

3. zomerfoto
Probeer te grote contrasten tussen licht en donker te vermijden. Zet iedereen in de schaduw. Of gebruik je (ingebouwde) flitser op de schaduwen wat te verlichten. Het lijkt raar op een zonnige dag, maar geeft vaak een goed resultaat.